Gafka, gafka yakoemoe biwadjibihil-kalboe
Innahoem laa yass 'aboen,
Yeskoenoene'tahawoel wallaa woedjoed
Batie'en batie'en yedjie'oe rassaassoehoem
Yoe'eddieh tahiyetahoe lil-kalb
Ye'ti batie'en batie'en walaakin yoessieb
Walaakin yoessieb
Yedjie'oe rassaassoehoem min alkalbi.
Ye'goedoe moendoel-bidaayeti shaklal gatieb
Innahoel aashikoei katiloel moestahiel
Yoehamieloeniel-aneh demmel shoehada
Innahoem laa yass 'aboen.
Yedjie'oeneh minel-djihatil-waadihah
Minel goebzi washamsi wezzeminil-moestakiel
Yoe'toena lilwaqtie t'aamaen wa rai'ha
Waya-doekkoeneh fil-ghoemoedil-'adhiem
Weyesh-taa'iloen weyesh-taa'iloen
Shamaah shamaah toetfi'oe ahzaanahar-roeh
Wahetahidoel 'ardah assmaa-'oèhoem
Hoennas-sakatat sa'daa
Hoenna qaala lebieb shei'en wa maat
Hoennas-sakatat zeineb
Hoenna qaala 'essaad shei'en wamaat
Min hoenna nebda'oel-gaaritateh wel-kelimaat
|
Klop, klop, het hart doet zijn werk
Zij stellen geen hoge eisen,
zij leven in onzekerheid en het niet-bestaan.
Langzaam, langzaam komen hun kogels
en omhelzen het hart.
Langzaam, langzaam komen ze,
maar ze treffen wel doel, ze treffen wel doel.
Hun kogels komen uit het hart
Aanvankelijk kwamen zij als aanbidders,
maar nu doden zij, de onmogelijke minnaars.
Het bloed van de martelaren draagt mij nu.
Zij stellen geen hoge eisen.
Waar ze vandaan komen, spreekt voor zich:
uit het brood, de zon en de jaren die ze hebben opgeofferd.
Zij geven deze jaren smaak en geur
Zij verslaan de grote duisternis:
zij stralen en stralen...
Als een kaars, een kaars wiens droefheid de ziel dooft
De aarde neemt hun namen op:
hier viel Saada,
hier sprak Labieb en stierf
hier viel Zaineb,
hier sprak Assaad en stierf
Hieruit groeit ons land en onze geschiedenis.
|